een herinnering aan Michael A. Smith (1942-2018)

Op 16 november 2018 is mijn goede vriend Michael A. Smith gestorven, fotograaf in hart en nieren, woonachtig in Ottsville (PA) in de VS. Hoe ik hem heb leren kennen heb ik beschreven in een ander artikeltje op dit blog (Michael A. Smith 1942-2018). Je treft daar ook een interview met hem aan.

Ik ben zelf lang geleden geïnteresseerd geraakt in grootformaat fotografie. Binnen de Nederlandse verhoudingen betekende dat dat er over het algemeen op 4×5″ gefotografeerd werd. Zo ook ik. Echter, door de boeken die ik las raakte ik in toenemende mate geïnteresseerd in en gefascineerd door een formaat dat vier keer zo groot was: 8×10″ en het erbij horende principe van de contactafdruk. Immers, een 8×10″ negatief meet in centimeters 20,3×25,4cm, een heel mooie maat voor een afdruk. In de Verenigde Staten ontdekte ik al snel veel fotografen die zich met dit formaat bezig hielden en er afdrukken mee maakten die van adembenemende schoonheid waren. Denk bijvoorbeeld aan Edward Weston, Harry Calahan, Richard Avedon en vele anderen.

Ik kwam in die tijd (midden jaren tachtig) veel in Londen; als ik kon nam ik altijd een halve dag de tijd om in de ‘printroom’ van het V&A originele afdrukken van bovengenoemde fotografen aan te vragen om ze ‘op de hand’ te bestuderen. Dat kón daar, een geweldige service van het V&A aan geïnteresseerde studenten. Ik maakte kennis met mogelijkheden die helemaal nieuw voor me waren.

Een van de fotografen die ik onwaarschijnlijk vond was de Amerikaan Art Sinsabaugh. Hij fotografeerde in het formaat 12×20″ (30x50cm), in zwart-wit, zo leerde ik. Ik stelde me een gigantische camera voor. Dat was ook zo. We zien op onderstaande foto hoe Sinsabaugh zijn mega-camera uit zijn auto tilt (foto © Franz Altschuler, ca. 1965).

Ik heb het werk van Sinsabaugh bestudeerd omdat ik het prachtig én inspirerend vond. In mijn bibliotheek heb twee boeken over hem, één daarvan koester ik zeer: ‘6 Mid-American Chants by Sherwood Anderson 11 MidWest photographs by Art Sinsabaugh’ (Nantahala Foundation, 1964). Fantastisch, al was het maar vanwege zijn extreme maatvoering: 18,5cm hoog, 54,3cm breed in dit boek. Maar uiteraard ging het om de manier waarop Sinsabaugh met het beeld om ging. Ondanks zijn 30x50cm negatieven (beeldverhouding 3:5) heeft hij in dit boek geëxperimenteerd met verhoudingen op een manier die ik ongemeen spannend vind; zo heeft hij een beeld gemaakt dat 48,5cm breed is maar slechts 3cm hoog (1:16).

Hij fotografeerde landschappen en stedelijke beelden, steeds met dezelfde grote camera’s. Dat is ook in zekere zin wat hem met het werk van Michael A. Smith verbindt. Michael heeft, om in zijn levensonderhoud te voorzien, een tijdje workshops gegeven; op een aantal momenten heeft hij andere fotografen uitgenodigd om een lezing te geven. Sinsabaugh hoorde daar ook bij, naast vele anderen.

             

Ik vermoed dat Sinsabaugh invloed heeft gehad op Smith’s besluit om met grote camera’s en contactafdrukken verder te gaan (aanvankelijk fotografeerde hij in kleinbeeld), naast de invloed die zeker ook van het werk van Edward Weston uitging. De thematiek verschilt her en der aanzienlijk tussen Smith en Sinsabaugh maar beiden zochten de extreme detailrijkdom die voortvloeit uit het gebruik van zulke grote negatieven en de bijbehorende contactafdruk in zowel een landschappelijke als stedelijke omgeving. In de tijd dat deze fotografen (en vele andere fotografen met hen) actief waren, beleefde de analoge fotografie naar mijn idee een hoogtepunt. De enorme hoeveelheid afdrukpapieren die in die tijd beschikbaar waren is nu onvoorstelbaar. Er werden papieren gemaakt die uitsluitend en alleen het contact-procédé dienden. Stel je dat eens voor: een contact-papier dat scherper werkte, een ruimere toonschaal had dan een vergrotingspapier. Immers, vergroters voor die enorme negatieven bestonden er niet. Smith heeft zich in zijn leven vooral bezig gehouden met 3 formaten:  8×10″, 8×20″ en zelfs 18×22″. Het zwaartepunt lag op zijn 8×20″ camera, een beeldverhouding 2:5, een negatief van 20x50cm; ik begrijp die keuze, een schitterende verhouding, die ik me ook eigen heb gemaakt.

We zien Smith hier met zijn 18×22″ camera tijdens een reis door Canyonlands (UT) die ik met hem en zijn   vrouw, de fotografe Paula Chamlee maakte in 1993. Zijn assistent helpt hem bij het afdiafragmeren, aan de voorzijde van de camera, zodat de fotograaf zelf, onder de doek, op het matglas, met het beeld op zijn kop, kan checken of de opname dáár scherp wordt waar dat de bedoeling is. Vervolgens wordt de cassette waar de film in zit achter in de camera geschoven en wordt de werkelijke opname gemaakt. Pas véél later, weken, soms maanden later, wordt de film ontwikkeld en wordt zichtbaar of de opname gelukt is.

                         

Mijn eigen avonturen met mijn 8×20″ camera hangen direct samen met het hierboven geschetste verhaal. In Nederland is het altijd moeilijk geweest om aan de juiste informatie te komen om zoiets überhaupt te doen: welke lenzen heb je nodig, chemie, welke film, hoe ontwikkel je zulke grote films, papier? Michael is altijd zeer genereus geweest in het delen van zijn informatie; hij heef dat meteen gedaan toen ik hem in 1992 belde. Daar ben ik hem dankbaar voor; niet iedereen doet dat. Er zijn enkele Nederlandse fotografen die het avontuur met de grote camera wél hebben aangedurfd. Ik denk aan het werk van Frits J. Rotgans, een soort pionier op dit vlak, vaak 6x17cm rolfilm, met enkele uitstapjes naar echt grote formaten, maar ook aan Henze Boekhout en Koos Breukel die beiden gebruik hebben gemaakt van een 8×10″ camera. Er zullen nog enkele anderen zijn, maar het zijn er weinig. Uiteraard moet het zó zijn dat al deze moeite op de juiste manier een verbinding aan gaat met de visie van de fotograaf. Het hoort een ondersteuning van de inhoud te zijn en geen doel op zich. Die constatering is ook vandaag de dag nog van toepassing: meer megapixels betekent op zichzelf  niets.

     

In 2004 maakte ik het bovenstaande boek ‘Het Formaat van Waterland’, dat ik gefotografeerd heb met mijn 8×20″ camera. Waar ooit Sinsabaugh de samenwerking zocht met Sherwood Anderson heb ik in dit boek de dichter Victor Vroomkoning gevraagd om op zijn eigen wijze te dichten over het Nederlandse (polder) landschap waar ik zelf zo graag in leef.

Zie ook op deze website de afdeling ‘Recto Verso Publications’.

 

Write a Reply or Comment

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *